, [], Numbers 30:2: Pay your vow; Leviticus 13:1-28: The Plague of leprosy; 2 Corinthians 2: The Minister as a sweet savor of Christ
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Wanneer een man den HEERE een gelofte [3]zal beloofd, of [4]een eed zal gezworen hebben, [5]zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet [6]ontheiligen; [7]naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen. 3. Te weten, simpelijk zonder eedzweren, van iets vrijwilliglijk te zullen geven, of te doen ter ere Gods. Wat ene gelofte is, zie Lev.7:16. 4. Te weten, zich door deze verplichtende en schuldig makende, van het te willen doen of laten. 5. Hebreeuws, een band op zijn ziel bindende; dat is, zichzelven of zijn persoon; alzo in het volgende. Gelijk de lichamen gebonden worden met touwen en zelen, om in een zekere plaats te blijven, alzo worden de zielen der mensen gebonden door belofte aan den HEERE gedaan, om aan hetgeen, wat zij beloofd hebben, zich vast te houden. 6. Dat is, tot schande en oorzaak van lastering maken, met zijn belofte te breken. 7. Welverstaande, wat in zijn vermogen is en geoorloofd, niet strijdende tegen de wet des HEEREN; hoedanig de belofte was dergenen, die Paulus, voorgenomen hadden te vermoorden, Hand.23:14.